
Jurisprudentie
AZ9963
Datum uitspraak2007-02-21
Datum gepubliceerd2007-03-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1762 WW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-03-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1762 WW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzoek terug te komen van weigering WW-uitkering, afgewezen. Geen nieuwe feiten.
Uitspraak
06/1762 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 7 februari 2006, 05/730 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 februari 2007.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. van der Wal, advocaat te Buitenpost, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Wal voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.B. Froentjes, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. Appellant is met ingang van 15 december 2001 als chauffeur/medewerker in dienst getreden van de Vennootschap onder Firma [naam v.o.f.] VOF (hierna: de werkgever). Naar uit de stukken blijkt is appellant, vanwege verduistering in dienstbetrekking, op 21 juli 2003 door de werkgever op non-actief gesteld. Vanwege de door deze beschuldiging ontstane verstoorde arbeidsrelatie, zijn appellant en de werkgever overeengekomen de arbeidsovereenkomst, via een zogenoemde formele ontbinding door de kantonrechter, per 1 oktober 2003 te beƫindigen. De door appellant gevraagde WW-uitkering is bij besluit van 28 november 2003 bij wijze van maatregel per 17 november 2003 blijvend geheel geweigerd. De tegen dit besluit gerichte bezwaren zijn bij beslissing op bezwaar van 20 februari 2004 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is appellant niet in rechte opgekomen.
2.1. Bij vonnis van 25 november 2004 is appellant door de politierechter Leeuwarden vrijgesproken van de vermeende verduistering in dienstbetrekking. Naar aanleiding van deze vrijspraak heeft appellant het Uwv bij brief van 8 januari 2005 aangegeven dat hij alsnog recht heeft op een WW-uitkering en gevraagd om de eerdere beslissing waarmee WW-uitkering is geweigerd, te herzien.
2.2. Bij besluit van 25 januari 2005 heeft het Uwv negatief op dit verzoek beslist onder de overweging dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die herziening van de beslissing op bezwaar van 20 februari 2004 rechtvaardigt. Dit besluit is, na gemaakt bezwaar, gehandhaafd bij het thans bestreden besluit van 13 april 2005.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) overwoog de rechtbank onder meer dat het vonnis van de strafrechter waarbij appellant is vrijgesproken van de hem ten laste gelegde verduistering op zichzelf genomen niet kan worden aangemerkt als een nieuw feit of veranderde omstandigheid op grond waarvan aanleiding kan bestaan voor een rechterlijke toetsing van de beslissing op bezwaar van 20 februari 2004.
4. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de uitspraak van de strafrechter waarmee hij is vrijgesproken wel degelijk een nieuw feit is waarmee hij van alle blaam is gezuiverd. Appellant vindt het daarom ook onredelijk dat hij toch niet de WW-uitkering krijgt die hij anders wel zou hebben ontvangen.
5. De Raad is van oordeel dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond heeft verklaard. Daartoe overweegt hij het volgende.
5.1. Het besluit van 20 februari 2004, waarvan appellant het Uwv verzocht heeft terug te komen, is in rechte onaantastbaar geworden. In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
5.2. Ter ondersteuning van zijn verzoek heeft appellant gewezen op het vonnis van de politierechter van 25 november 2004, waarbij hij is vrijgesproken van verduistering in dienstbetrekking. De Raad is, met het Uwv en de rechtbank, van oordeel dat het vonnis van 25 november 2004 niet een nieuw feit of veranderde omstandigheid is in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Het vonnis voegt immers aan de ontslagredenen voor de werkgever geen nieuwe feiten toe, noch blijken de omstandigheden waaronder dat ontslag werd gegeven veranderd. Het vonnis betreft slechts een strafrechtelijke waardering van die reeds bekende feiten en omstandigheden. Het Uwv was dan ook bevoegd om met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het verzoek af te wijzen en voor de motivering van die beslissing te volstaan met te verwijzen naar het besluit van 20 februari 2004. Naar het oordeel van de Raad kan niet worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
6. De Raad is dan ook van oordeel dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2007.
(get.) H. Bolt.
(get.) P. Boer.

